Zijkant links en rechts: Voertuigen voor goederenvervoer en openbaar vervoer van personen moeten in de eerste meter voor het voertuig bewegwijzering aanbrengen, exclusief glasvlakken, links en rechts en op een hoogte tussen 0,90 en 1,50 meter vanaf de grond. Motorvoertuigen en getrokken voertuigen, waarvoor het technisch onmogelijk is om te voldoen aan de hoogte-eis vanaf de grond van de signalisatie is bewezen, zijn voorzien van seinen geplaatst op een hoogte zo dicht mogelijk bij de hier voorgeschreven hoogte en binnen de grens van 2,10 meter. Voertuigen die zijn uitgerust met systemen voor direct zicht aan de onderkant van de deuren of glazen deuren, brengen de pictogrammen aan op een afstand van de voorkant, over het geheel genomen van het voertuig, zo dicht mogelijk bij de hiervoorgeschreven afstand en binnen de limiet van 3 meter.
Achterkant: Voertuigen voor goederenvervoer en openbaar vervoer van personen moeten de borden aanbrengen op de achterkant van het voertuig, rechts van het middenlangsvlak en op een hoogte tussen 0,90 en 1,50 meter vanaf de grond. De positioneringscriteria voor achtersignalisatie zijn niet van toepassing op motorvoertuigen en getrokken voertuigen waarvoor een technische onmogelijkheid bestaat. Dit is met name het geval voor containerschepen, autotransporters, trekkers voor opleggers, tankvoertuigen, diepladers, dolly’s. Deze voertuigen moeten de opschriften op de achterzijde dragen op een plaats die verenigbaar is met hun technische kenmerken. |
|